Resultaten

De Cito-eindscore is een getransformeerde schaalscore.[1] De ruwe score, dus het aantal goede vragen, wordt omgezet naar een percentielscore. Percentiel 50 krijgt Cito-eindscore 535. De overige percentielscores worden soortgelijk voorzien van een eindscore. Het landelijk gemiddelde zal meestal iets afwijken van 535 omdat de populatie net iets anders is samengesteld dan de testgroep.

Door dit systeem is het effect van een afwijkende moeilijkheidsgraad weggenomen. Score 535 betekent bij een makkelijke toets precies hetzelfde als bij een moeilijke toets, namelijk percentiel 50. Het advies van de basisschool welk voortgezet onderwijs te volgen is een combinatie van professionele inschatting, lvs-scores door de jaren heen en de Cito-eindscore. Meest ideaal komt dat alles grotendeels overeen. De keuze voor de schaal 501-550 is op eerste gezicht een merkwaardige, immers vaak wordt score 100 gebruikt voor percentielscore 50. Denk met name aan een intelligentiemeting. Omdat de toets is bedoeld als hulpmiddel bij de doorverwijzing naar het voortgezet onderwijs, en niet als intelligentiemeting, heeft Cito de mogelijke associatie hiermee willen voorkomen. Dit door de keuze van de schaal 501-550. Bijvoorbeeld een kind dat een (standaard)score van 536 haalt, zal in een beroepsgerichte leerweg 99% leerlingen tegenkomen die hetzelfde of lager hebben gescoord dan hij of zij en 1% met een hogere score. In de categorie gemengd theoretische leerweg/havo is de verhouding dan 54% met hetzelfde of een lagere score tegen 46% met een hoger score. Op het vwo zal 99% van de medeleerlingen betere resultaten behaald hebben. Hieruit kan worden afgeleid dat het vmbo een goede keuze is en dat ook de havo te proberen valt. Plaatsing in een vmbo/havo-brugklas ligt dan voor de hand. Als een kind 536 haalt bij een rapport vol achten en negens, zal een vwo-advies toch eerder voor de hand liggen. De kans is echter groter dat een leerling met een lagere Citoscore meer problemen bij de opleiding ondervindt. In de praktijk willen de meeste scholen graag nieuwe leerlingen waardoor zij gevoelig zijn voor argumenten die suggereren dat de scholier toch voor het desbetreffende onderwijstype geschikt is. Weinig scholen hanteren de indicatienormen dan ook als een absoluut selectiecriterium. Het Cito zegt zelf: "De toets meet wat een kind in vergelijking met andere kinderen in acht jaar basisonderwijs geleerd heeft. Leervorderingen zeggen iets over de kansen op succes in de verschillende typen van het voortgezet onderwijs." De Cito Eindtoets zegt echter niet hoe groot de kans op succes echt is, terwijl het aannemelijk is dat het Cito dat op grond van ervaringscijfers wel weet.